
1. Stripverhalen en tijdschriften
Deze staan op de eerste trede omdat het hier meestal gaat om korte teksten en vluchtig lezen. Denk aan stripalbums van Suske en Wiske, Donald Duck en tijdschriften als Penny, Donald Duck en Kidsweek. Heerlijk om af en toe lekker mee te ontspannen.
De treden 2 t/m 4 zijn ontleend aan de dimensies die Jos Walta (Open Boek, 2016) in boeken onderscheidt.
2. Recreatieve boeken
Recreatieve boeken geven weinig ruimte aan de verbeelding van de lezer, alles wat gebeurt in het boek wordt duidelijk uitgelegd. Er vinden geen onverwachte gebeurtenissen plaats en de lezer wordt niet geconfronteerd met maatschappelijke problemen. Kenmerkend voor recreatieve boeken is dat ontspanning voorop staat. Vaak is de naam van de serie bekender dan de naam van de auteur. Het taalgebruik is eenvoudig, soms wel lange, beschrijvende zinnen. Deze boeken hebben een chronologische verhaalopbouw (Walta, 2016).
Voorbeelden van boeken op deze trede:
Julius Zebra
De waanzinnige boomhut
Het leven van een Loser
Dagboek van een Muts
Manege de Zonnehoeve
Koen Kampioen
3. Explorerende boeken
Explorerende boeken geven de lezer gelegenheid om de wereld van het boek binnen te treden en om zelf situaties in te vullen, te interpreteren en zijn/haar belevingswereld uit te breiden. De lezer spiegelt eigen meningen en ideeën aan gebeurtenissen in het boek. Het zijn realistische verhalen, soms spelend in het verleden, een ander land of met een fantasie-element. Het taalgebruik is eigentijds. Beschrijvingen worden regelmatig afgewisseld met dialogen. De verhaalstructuur is meestal chronologisch, meerdere vertelperspectieven zijn mogelijk. Het gaat hier meestal om populaire boeken van favoriete kinderboekenschrijvers (Walta, 2016). Voorbeelden van schrijvers/boeken op deze trede:
Jozua Douglas (bijv. De gruwelijke generaal, Ufo-alarm, Het piranha complot)
Tosca Menten (bijv. Siem Subliem, Dummie de Mummie, Expeditie half miljoen)
Marjon Hoffman (bijv. De regels van Floor, De dochters van sjeik Boul-Boul, De Boskampi’s)
Reggie Naus (bijv. De griezels van Bakstein, Broederschap van de Bok)
Mirjam Mous (bijv. Boy 7, Het EOS-project, H@ck)
4. Reflectieve boeken
De boeken op deze trede laten de lezer nadenken over het eigen bestaan, maar ook over de vorm van het verhaal en de wijze waarop het verteld wordt. Ze bieden optimale ruimte voor eigen verbeelding, maar vragen ook doorzettingsvermogen. Ook de klassiekers uit de jeugdliteratuur worden hier ingedeeld, omdat ze moeilijker toegankelijk zijn. Bij deze boeken wordt een groot beroep op de verbeelding gedaan. Het zijn fantasieverhalen en realistische verhalen met fantasie. Het taalgebruik is literair: beeldspraak, spelen met taal, gebruik van symbolen en korte zinnen. De verhaalstructuur is complex, met meerdere verhaallagen en/of vertelperspectieven, een afwijkende vertelstructuur (flashbacks, flashforwards) en/of een mythische dimensie, waardoor een extra betekenislaag ontstaat (Walta, 2016).
Voorbeelden van boeken op deze trede:
Spinder/ Spijkerzwijgen, Simon van der Geest
Kapitein Kees, Anke Kranendonk
Zeb/ Zwarte zwaan, Gideon Samson
Lampje, Annet Schaap
Gips/ Alaska, Anna Woltz
De brief voor de koning/ De zevensprong, Tonke Dragt
Het raadsel van alles wat leeft, Jan Paul Schutten
Vosje/ Toen kwam Sam, Edward van den Vendel
Hotel de grote L/ O, rode papaver, boem, pats, knal!, Sjoerd Kuyper
Informatieve boeken zijn over het algemeen makkelijker toegankelijk dan verhalende boeken.